10 april 2021

Joannes Franciscus Frodure, wever te Lotenhulle

 


Joannes Franciscus Frodure (Froduere), mijn voorvader in de zesde generatie, brult voor de eerste keer zijn keeltje schor op 1 november 1783 in Lotenhulle bij Aalter, hij is de vierde telg in een gezin van zes. Heel zijn leven blijft hij in datzelfde dorp wonen, hij trouwt er met Rosa Van Hoecke en zal zelf twee zonen en twee dochters hebben.

Na enkele jaren dagloner te zijn geweest besluit hij wever te worden. 

Zijn huis, staand in de Cijnsstraat, was waarschijnlijk zoals alle wevershuizen niet erg groot (50m² maximum), had ook maar één deur, één raam en bestond uit slechts twee vertrekken: de keuken met schoorsteen die als woonruimte diende en de werkplaats waar het weefgetouw stond. Deze laatste kamer was normaal gezien onverhard om de vochtigheid te hebben die het basismateriaal nodig had om te kunnen bewaren. Onder het dak sliep het hele gezin op één en dezelfde ruimte.

Wevers werden per el (0,698m) of per stuk betaald nadat ze hun waar naar de opdrachtgever (vaak ook nog de eigenaar van het weefgetouw) hadden gebracht. In het geval van Jan Francies moet dat in Aalter, Deinze of Ruiselede geweest zijn aangezien zulke handelaren in een stad of grotere gemeente hun bedrijf runden.

Frodure’ke werkte van zonsopgang tot zonsondergang met enkel pauze om het middageten te nuttigen. Op zondag moest naar de kerk gegaan worden , eventueel iets drinken in een plaatselijk estaminet of herberg en wanneer er een tuintje was kon nog wat “gekeuterd” worden om voor wat extra inkomsten en/of voeding te zorgen want het dagelijks menu was toch maar zelden meer dan spek, aardappelen, pap en roggebrood.

 De kinderen werkten mee zolang ze elders geen werk vonden of trouwden. De jongere kinderen maakten de spoelen klaar, de oudere kinderen verzorgden samen met vader het transport van het materiaal dat door de opdrachtgever meegegeven werd bij de uitbetaling van de vorige levering. 

Men zag bij een weversgezin steevast een groter model spinnewiel staan dat door de vrouw des huizes tijdens het vlasseizoen gebruikt werd. Werkelijk het hele gezin werd ingezet voor wat al bij al een schandalig armoedig loontje (+/- 2frank per dag) was maar vergeleken met de uitbuiting in fabriekssteden als Gent, waar 20% van de bevolking in de textielnijverheid werkte, nog op iéts leek.

 Dat ging echter in het Lotenhulle van de Frodure’s stilaan veranderen: de strenge winter van 1844 met aansluitend een mislukte aardappeloogst en in 1846 de rogge- en graanziekte kwamen bovenop de prijzenconcurrentie van de gemechaniseerde textielnijverheid. Het weversloon in de streek daalde al snel tot +/- 6 frank per week terwijl toen ook al “alles duurder werd” Een beetje “lochting” kwam dus erg goed van pas. Ik heb nergens kunnen vinden dat ze behoeftig waren of moesten beroep doen op bijstandsinstellingen, dat is op zich toch een soort geruststelling zonder waardeoordeel.

Franciscus Joannes Frodure heeft zoals de voorouders van de meesten onder ons gewerkt als een beest, omdat het moest en omdat men niet veel anders kende. Hij was daar bovenop, in tegenstelling tot zijn vader, ongeletterd. En toch leefde hij in een best boeiende periode van onze geschiedenis. Hij was 16 toen de Franse Revolutie uitbrak en 47 bij de Onafhankelijkheid van België, twee mijlpalen die in dat boerendorp waarschijnlijk niet voor ophef gezorgd hebben...

Franciscus, Frans, overleed thuis op 11 januari 1861.



Cool runnings,

Emmanuel

Geen opmerkingen: