31 januari 2021

Voorouders, in steen gebeiteld (Des ancêtres, gravés dans la pierre)

 


Nicolas Trigalet en Cathérine Nopère, mijn voorouders in de 10de generatie huwden op 19 januari 1670 in Arquennes dicht bij Seneffe en Feluy, provincie Henegouwen.

De streek was vooral gekend voor haar steengroeven van blauwe steen of arduin.

Nicolas was net als zijn twee broers Mathieu en Arnold steenhouwer, een erg zwaar bestaan. Cathérine was dan weer de dochter van steengroeve-eigenaar Jérome Nopère, een man van best wel wat aanzien want hij was tevens burgemeester van het dorp. De Nopère’s waren steenhouwers en burgemeesters van vader op zoon gedurende vele generaties, ikzelf kwam al tot de betovergrootvader van Cathérine en dan spreken we over het Arquennes van 1563 toen Jehan “le vieil” Nopère er op 3 juni overleed. Net als enkele van zijn nazaten ligt hij begraven in de plaatselijke kerk. Allen waren ze eigenaar of huurder van hun steengroeve, stelden zo’n 20 man tewerk en exporteerden ver buiten de eigen regio. Dat ging met paard en kar maar dan enkel “à la bonne saison”, lente en zomer, want zo’n lading woog algauw 1500 kg en de wegen rond een groeve waren erbarmelijk slecht. Vaak werd echter gekozen voor platte schuiten over water al bestond het kanaal Charleroi-Brussel nog niet en gebruikte men omliggende rivieren. Zo weten we bijvoorbeeld dat die schuiten tot aan Brugge voeren en er de stenen voor o.a. statige burgerhuizen, kerken en het belfort leverden.

Op het belfort is nog steeds het steenhouwersmerk (nu zouden we dit logo noemen) te vinden dat de Nopère’s gedurende vijf generaties zouden gebruiken, samen met dat van andere leveranciers die vaak ook schoonfamilie waren: de Lisse’s en Wincqz onder andere. Ik wandelde onlangs met mijn lieve echtgenote door Brugge en vond er met veel emotie de fameuze merktekens: twee schuine lijnen en een dwarslijn. (foto 1)

De kleinzoon van Nicolas en Cathérine, Pierre Cornil Trigalet, besloot het half de jaren 1700 zelf te proberen en huurde een deel van de steengroeve genaamd “le Trou du Comte” (foto 3), een oppervlakte van 2,65 hectare. Pierre Cornil leverde o.a. aan het Brugse St.-Janshospitaal, grote burgershuizen, de Gentse Academie voor Taal en Letteren, … Ook zijn merktekens zijn aanwezig en heb ik gevonden: de initialen PCT. (foto 2)

Opeenvolgende oorlogen, de opkomende industrialisatie, verbetering van het wegennet maar gek genoeg later ook de uitbouw van de spoorwegen luidden stilaan het einde van de steengroeven uit de regio in, klanten hadden ineens veel meer keuze en prijzen daalden fors. De Nopère’s en Trigalet’s verdwenen uit de sector maar gelukkig voor mij of anderen niet uit de geschiedenis.

We hielden er unieke merktekens aan over, anekdotes.

En ik een grootmoeder uniek op alle vlak... *Fernande Trigalet*


Nicolas Trigalet et Cathérine Nopère, mes ancêtres dans la dixième génération, se mariaient le 19 janvier 1670 à Arquennes, non loin de Seneffe et Feluy dans le Hainaut.

La région etait surtout connue pour ses carrières de pierre bleue.

Nicolas, comme ses deux frères Mathieu et Arnold était tailleur de pierre, un métier extrêmement dur. Cathérine était la fille de propriétaire-exploitant de carrière Jérome Nopère, une figure assez importante puisqu’il était également maire du village. Les Nopère étaient tailleurs de pierre de père en fils pendant plusieurs générations. J’ai trouvé son arrière arrière grand-père, également tailleur de pierre et maire d’Arquennes Jehan “le vieil” Nopère, décédé en 1563. Il est enterré dans l’église du village, une partie de ses déscendants aussi. Ils étaient tous propriétaire-exploitant ou locataire de leur carrière, employaient une vingtaine de manouvriers et exportaient loin en dehors de la region Nivelloise. Le transport s’effectuait à cheval et chariot uniquement dans “la bonne saison”, printemps été, à cause des chemins en très mauvais état et remplis d’ ornières autour des carrières. N’oublions pas que ces charges pouvaient peser plus de 1500 kilos. Souvent ils faisaient le choix d’utiliser des barges. Le canal Charleroi-Bruxelles n’existant pas encore ils utilisaient les rivières pour se rendre en autre dans la region Brugeoise et y livrer leur merchandise utile à la construction des grandes maisons, églises et le Beffroi de Bruges. C’est là, à Bruges, où je me suis promené il y a quelques jours avec mon épouse et que j’ai cherché les marques lapidaires (de nos jours on dirait des logo’s) de mes ancêtres et c’est avec grande émotion que je les ai trouvé, gravés dans des pierres qui ont vu passer des millions de personnes. La marque que les Nopère ont utilisé pendant des générations, ainsi que les marques des autres fournisseurs, qui étaient parfois de la belle-famille.

Vers le milieu des années 1700 le petit-fils de Nicolas et Cathérine, Pierre Cornil Trigalet, décide de tenter sa chance et loue une partie de la carrière nommée “Le Trou du Comte” avec une superficie de 2,65 hectares. Pierre Cornil livre lui aussi à Bruges, entre autre à l’hôpital Saint-Jean, des maisons de maitres et au Grand Séminaire. A Gand on retrouve ses pièrres dans les murs de l’Academie des Langues et Litérature. Lui aussi signe son travail à l’aide de marques lapidaires, que j’ai également trouvé, les initiales PCT.

Les guerres consécutives, le début de l’industrialisation, l’amélioration des routes ainsi que l’évolution des chemins de fer annonçaient la fin de la belle époque des carriers dans la region, les clients ayant beaucoup plus de choix les prix diminuaient drastiquement. Les Trigalet et les Nopère disparaissaient petit à petit du métier mais non de l’histoire.

Ils nous ont laissé des signes, des marques, des anecdotes. 

Et pour moi une grand-mère unique en tout genre… *Fernande Trigalet*


Cool runnings,

Emmanuel